Tijdens de Gouden Eeuw kwam Medemblik onstuimig tot bloei. Meelmolens waren een onmisbare schakel in de voedselvoorziening van de groeiende bevolking. De burgers van Medemblik kon van twee meelmolens gebruikmaken: de Westermeelmolen en de Zuidermeelmolen.
Al zeker sinds de 16e eeuw staat nabij de locatie van De Herder een meelmolen: de Westermeelmolen. In de molen werd het graan van de bakkers tot meel verwerkt. Ook bierbrouwers lieten er hun grondstoffen zoals gerst en boekweit vermalen. Het malen was strikt gereglementeerd vanwege het belang in de voedselketen en vanwege de belasting die er op van toepassing was. Omdat de exploitatie van een meelmolen kapitaalintensief was, had een molen vaak meerdere eigenaren. Zij verkregen inkomsten in de vorm van maalloon waarvan de hoogte door het stadsbestuur werd vastgesteld. In het stadsarchief staat beschreven dat in 1660 Arijaen Jacobsz ‘molenaer ende eijgenaer van de halve westermeelmolen’ was. Herhaaldelijk staken tussen de molenaars en de bakkers geschillende kop op. Volgens de bakkers werden niet alle zemelen uit het meel gemalen. Daarom werden in 1687 keurmeesters aangesteld om de disputen tussen molenaars en bakkers te beslechten.