Tijdens de Gouden Eeuw kwam Medemblik onstuimig tot bloei. Vanuit Medemblik voeren schepen uit naar het Oostzeegebied, Zuid-Europa en West- Indië. Het beroep van zeeman was niet zonder gevaar. Menig zeeman kwam om het leven als gevolg van oorlog, kapers, ziekte of schipbreuk. Vrouw en kinderen bleven dan achter zonder kostwinner en vervielen in armoede.
Van de economische welvaart profiteerde niet iedereen. In de Gouden Eeuw was er ook armoede in Medemblik. De armen bewoonden kleine woningen in stegen en achterstraatjes. Zij konden een beroep doen op de kerk of de stedelijke armenzorg. Namens de stad deelden de armenvoogden brood uit in de Bonifaciuskerk. De burgemeesters bepaalden wie voor de brooduitdeling in aanmerking kwam. Uit de ‘Rolle vande personen dien t’armebroot uutgedeelt wort’ blijkt dat Anna in het jaar 1602 wekelijks recht had op brood. Aanvankelijk stond ze op de lijst voor twee broden, later werd dit aantal naar één teruggebracht. Zeer waarschijnlijk vanwege een lichamelijk kenmerk wordt de vrouw aangeduid als ‘Anna mette boghel’. Op de lijst van 1616 wordt Anna voor het laatst vermeld. Het ontbreken van turfjes voor haar naam wijst er echter op dat zij haar broden nooit is komen halen.